Vermaatschappelijking van innovatie
onderzoeksprogramma van de disciplinegroep Innovatiewetenschappen (NW&I)
april 2000
Harro van Lente
Ruud Smits
inhoud
1 Achtergrond *
2 Innovatiewetenschap *
2.2 Innovatiewetenschap: processen en systemen *
2.3 Veranderingen in de aard en context van innovatieprocessen *
2.4 Vermaatschappelijking van innovatie *
4 Drie onderzoekslijnen en drie horizontale thema’s *
4.2 Drie onderzoekslijnen *
4.3 Drie horizontale thema’s *
6 Samenwerkingsverbanden *
6.2 nationaal en internationaal *
8 Literatuur *
Recentelijk is de disciplinegroep Innovatiewetenschap ingesteld om onderzoek te verrichten op het gebied van de innovatiewetenschappen en om een onderzoeksomgeving te bieden voor de opleiding Natuurwetenschap en Innovatiemanagement (NW&I). In deze notitie schetsen we de centrale vragen van het onderzoeksprogramma en bespreken we de onderzoekslijnen en -projecten die hieruit voortvloeien.
De doelstelling van deze notitie is tweeërlei:
Er zijn drie belangrijke inhoudelijke randvoorwaarden voor het onderzoeksprogramma:
Zowel voor onze economie als onze samenleving worden wetenschap
en technologie steeds belangrijker. De ontwikkeling naar een hoogwaardige
diensten economie stimuleert de vraag naar nieuwe kennis. Het aandeel van
kennis intensieve goederen en diensten in de export van de grote blokken
is de laatste 15 jaar met 500 tot 600% (VS en Japan), respectievelijk 300%
(EU) gestegen. Het gewicht van een Dollar Amerikaanse export is het laatste
decennium gehalveerd. Ook de ontwikkeling op de belangrijkste beurzen waar
kennis intensieve bedrijven de meer traditionele bedrijven (lijken te)
verdringen, spreekt in dit verband boekdelen. Maar niet alleen voor de
economie is kennis van steeds groter belang. De rol van informatietechnologie
in – onder meer – het onderwijs, van de biotechnologie voor de gezondheidszorg
en ons voedsel, van nieuwe materialen voor kleding en consumenten producten
en de rol van kennis in het bevorderen van een meer duurzame ontwikkeling,
spreken in dit verband boekdelen.
Deze ontwikkelingen vragen om een strategisch en effectief innovatiebeleid op zowel publiek als privaat niveau. De verandering in het sturingsparadigma is hierbij van bijzonder belang omdat het zowel publieke als private actoren dwingt om hun beleid en strategievorming structureel te herzien.
Een goed inzicht in de dynamiek van innovatieprocessen en de mogelijkheden
die actoren betrokken bij deze processen ter beschikking staan om hierop
invloed uit te oefenen is een voorwaarde voor deze beleid- en strategieontwikkeling.
Belangrijke sectoren in ons economisch bestel gaan momenteel door
een periode van structurele transitie. Binnen de primaire sector, de landbouw,
zien we een door dalende marges en milieuproblemen afgedwongen overgang
van massaproductie naar specialties. Deze kennisgedreven ontwikkeling
kan, mits succesvol, leiden tot een aanzienlijk versterking van de positie
van de Nederlandse agrarische sector op internationale markten. De secundaire
sector, de industrie, neemt sterk in betekenis af terwijl tegelijkertijd
de tertiaire - en in minder mate - de quartaire sector, enorm in betekenis
toenemen. Hiermee neemt het aandeel van kennisintensieve sectoren in onze
economie toe en parallel hieraan groeit de behoefte aan nieuwe kennis en
technologie. ICT speelt hierbij een cruciale rol, niet alleen als grondstof
en als onderdeel van productie- en communicatiesystemen in traditionele
sectoren, maar ook als basis voor de opkomst van nieuwe sectoren als de
‘Culturele Industrie’ (Rutten, 2000).
Voor het onderzoek en het management van innovatieprocessen hebben deze verschuivingen grote consequenties. In de 'nieuwe landbouw', bijvoorbeeld, zullen innovatieprocessen structureel anders verlopen dan in de 'oude', lange tijd zo succesvolle landbouw. En hoewel industrie en diensten steeds meer met elkaar verweven raken moet toch geconstateerd worden dat innovatieprocessen in de industrie fundamenteel anders verlopen dan in de dienstensector (den Hertog et al, 1998).
Terwijl de 20ste eeuw de eeuw van ICT was, lijkt het erop dat de
21ste eeuw de eeuw van de biotechnologie kan worden. Voor onze economische
structuur, en voor het management van innovatieprocessen, heeft deze ontwikkeling
grote gevolgen. In de biotechnologie heeft men te maken met andere producten
en diensten, andersoortige innovatieprocessen en een grote rol van ethische
vraagstukken. Verder onderscheiden de ‘life sciences’ zich van onder meer
ICT doordat zij vaak hun toepassing vinden in markten, bijvoorbeeld de
gezondheidsmarkt, waarop veel meer publiek-private actoren opereren en
waarop de wetten van de ‘onzichtbare hand' van Adam Smith minder greep
hebben dan op de puur private markten. Verder spelen zaken als een gedegen
maatschappelijk draagvlak en ethische overwegingen op deze ‘markten’ een
uiterst belangrijke rol.
Voor de innovatiewetenschap zullen de ‘life sciences’ een belangrijk object van onderzoek vormen, gegeven de aard van hun ontwikkeling én gegeven hun impact op economie en samenleving. Samen met het vergroten van het inzicht in de dynamiek van innovatieprocessen in de dienstensector vormen de ‘life sciences’ dan ook een van de belangrijkste uitdaging voor de innovatiewetenschap in de 21ste eeuw.
De afgelopen decennia is een vermaatschappelijking zichtbaar van
de besluitvorming rond innovatieprocessen en naar verwachting zal deze
ontwikkeling zich ook doorzetten (Smits & Leyten, 1991). Steeds meer
actoren zullen zich met de loop van innovatieprocessen bemoeien en - mede
hierdoor - worden meer aspecten in deze besluitvorming betrokken. Deze
ontwikkeling is een bijzonder geval van een veel bredere ontwikkeling die
in de bestuurskunde bekend staat als de teloorgang van het 'top down' model
en de opkomst van de 'sturing van de sturing'. Steeds minder kan vertrouwd
worden op oude instituties. Steeds meer zijn organisaties voor het realiseren
van hun (deel-) belangen afhankelijk van samenwerking met andere partijen,
vaak zelfs met concurrenten, de zogenaamde concullega’s. Een belangrijk
kenmerk van deze vermaatschappelijking is de overgang van een ‘loosely
coupled system of discrete components’ naar een ‘strongly interlinked system
of fuzzy components’. Zonder twijfel is de ICT een belangrijke factor in
deze transformatie. Het is door ICT dat informatie steeds sneller en breder
toegankelijk wordt waardoor informatie-monopolies doorbroken worden en
de communicatie veel efficiënter wordt. De roep om een meer duurzame
samenleving versterkt dit netwerkkarakter nog verder.
In de innovatiewetenschap dient deze vermaatschappelijking nader onderzocht te worden. Er is ook aandacht nodig voor de nieuwe sturingsparadigma die het toegenomen netwerkkarakter met zich meebrengt.
De uitdaging voor de innovatiewetenschap is om op basis van nadere analyse
inzichten te ontwikkelen die bijdragen aan een kennisinfrastructuur die
een maatschappelijk en economisch gezonde balans aanhoudt tussen wetenschappelijke
vernieuwing en probleemoriëntatie.
Ons onderzoeksprogramma gaat op de volgende wijze in op de genoemde wetenschappelijke uitdagingen:
De doelstelling van het onderzoeksprogramma luidt daarom:
Bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame samenleving door het
vergroten van de kennis van en het inzicht in innovatieprocessen en -systemen
en door het ontwikkelen van instrumenten die betrokkenen bij deze innovatieprocessen
ondersteunen.
Lijn 1: Analyse van innovatieprocessen en –systemen
Hierbij gaat het om case-studies die beogen de veranderingen in de context waarbinnen innovatieprocessen zich afspelen zichtbaar te maken en inzicht te verschaffen in de dynamiek van innovatieprocessen en –systemen en hun onderlinge interactie. Hierbij kan gedacht worden aan een drietal mogelijke typen case-studies:
Technologieverkenningen gericht op het identificeren van voor duurzame
ontwikkeling belangrijke (doorbraak-) technologieen zijn voorbeelden van
het derde en laatste type.
Lijn 2: Kritische reflectie op innovatietheorieën
De innovatietheorie schiet in de twee in het voorafgaande gememoreerde hoofdstromen - de op processen georiënteerde benaderingen en de systeembenaderingen die zich richt op instituties en hun relaties - op een tweetal punten duidelijk tekort:
Uitgaande van onze analyse concentreren wij deze lijn van ons onderzoeksprogramma
met name op de interactie tussen systemen en processen, het management
van het interface tussen organisaties en de systemen waarbinnen zij innoveren
en de rol van intermediairen in deze innovatieprocessen. Op deze manier
proberen we ook bij te dragen aan de ontwikkeling van de endogenisering
van innovatieprocessen in de theorievorming van andere disciplines.
Lijn 3: Analyse en ondersteuning besluitvormingsprocessen
Inzicht alleen is niet voldoende. Van belang is ook na te gaan welke mogelijkheden dit verbeterd inzicht biedt voor de concepten, methoden en technieken van actoren die daadwerkelijk bij (het management van) innovatieprocessen betrokken zijn. Daarbij gaat het zowel om inhoudelijke als om procesmatige aspecten (Smits, 1994).
Inhoudelijk gaat het hierbij om de aard van de strategische informatie die actoren betrokken bij innovatieprocessen nodig hebben om hun doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Inzicht in de potenties van nieuwe technologieën voor onze economie en samenleving, de waardering daarvan door verschillende partijen, de consequenties die verbonden zijn aan de realisering van deze potenties en inzicht in de beïnvloedingsmogelijkheden die voor betrokkenen openstaan wordt van groter belang. Daarnaast is er behoefte aan inzicht in de besluitvormingsprocessen binnen innovatiesystemen: wie is daar op welke wijze en vanuit welke optiek bij betrokken? Onderzoek dat beide aspecten in beschouwing neemt is relatief schaars en zal verder gestimuleerd moeten worden. Hierbij kan geleerd worden van de ervaringen die de laatste 25 jaar onder meer met foresight (Martin, 1995, verschaft inzicht in het aanbod van nieuwe technologie), technology assessment (Smits & Leyten , 1991 en Smits et al, 1995, verhelderen van de potentie en impact van en voorwaarden voor innovaties), clusterstudies (Jacobs, 1998, articuleren van de vraag naar nieuwe technologie) en evaluatieonderzoek van onderzoeksprogramma’s en innovatieprocessen (OESO, 1997). Met name ‘technology assessment’ en ‘foresight’ hebben de laatste jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Van voorspellend onderzoek hebben zij zich ontwikkeld tot onderzoek dat de co-evolutie van innovatiesystemen en –processen als uitgangspunt neemt. Vanuit die optiek verschaffen zij informatie die betrokken kan helpen scenario’s voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen te ontwerpen. Op die manier helpt dit type onderzoek actoren te anticiperen op – en daardoor mede vorm te geven aan – het verloop van innovatieprocessen en de ontwikkeling van innovatiesystemen. Naast het uitvoeren van specifieke ‘technology assessment’ en ‘foresight studies’ wil ons onderzoeksprogramma bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het systeem van ‘enhanced distributed intelligence’ (Kuhlmann et al,1999). Hierbij gaat onze interesse uit naar intermediaire organisaties en structuren die proberen op snelle en effectieve wijze de link te leggen tussen gecentraliseerde onderdelen van dit type informatiesystemen en contextgebonden vragen en informatiebronnen op gedecentraliseerd niveau.
Procesmatig gaat het om de consequenties van de opkomst van de
netwerksamenleving voor het instrumentarium waarvan beleidsmakers en andere
betrokken bij innovatieprocessen gebruik maken om hun doelstellingen te
realiseren. De netwerksamenleving stelt hoge eisen aan het management van
het interface tussen organisaties en de netwerken waarin zij opereren,
de vorming van strategische allianties, het vermogen het creatief potentieel
van betrokken actoren te mobiliseren en aan de flexibiliteit van instituties
en systemen en aan institutionele arrangementen die horizontaal beleid
en samenwerking faciliteren. Er bestaat grote behoefte aan beleidsconcepten
en daarmee verbonden instrumenten die flexibiliteit bevorderen en gericht
bijdragen aan versterking van netwerken, de ontwikkeling van spelregels
(en wetgeving) voor competitie en samenwerking in netwerken en bewerkstelligen
dat de publieke kennisinfrastructuur effectief wordt geïntegreerd
in innovatiesystemen (van Dijk, 1995). Het door de Nederlandse overheid
ontwikkelde clusterbeleid (Ministerie van Economische Zaken, 1999), is
in dit verband een goede eerste stap, maar er zullen er nog vele moeten
volgen. Een belangrijk onderdeel van dit instrumentarium bestaat uit instrumenten
die helpen een aantal barrières tussen actoren in de innovatienetwerken
op te heffen. De laatste decennia zijn op dit terrein vele nieuwe ontwikkelingen
gaande. Strategische workshops, scenario-workshops, elektronische vergadersystemen,
‘gaming’ en ‘consensus development conferences’ zijn slechts enkele van
de vele voorbeelden die hier genoemd kunnen worden. In Copernicus verband
worden plannen ontwikkeld voor een onderzoeksprogramma dat voortbouwend
op genoemd onderzoek en op werk van Smits & Geurts (1997), den Hertog
& Smits (1997) en Glasbergen et al (1998), de vraag aan de orde stelt,
welke methodiek of instrument, in wat voor ‘setting’ in welke fase van
innovatieprocessen welke toegevoegde waarde levert.
Het onderzoek zoals hierboven besproken wordt in een aantal projecten uitgewerkt . Momenteel lopen er binnen de disciplinegroep een drietal AIO-projecten met de volgende thema’s:
Modellen van participatieve besluitvorming rond genetische diagnostiek
Genetische diagnostiek breidt zich in snel tempo uit. Er bestaan veel zorgen over maatschappelijk ongewenste effecten van deze technologie, en er zijn veel partijen betrokken bij discussies over de meest gewenste maatschappelijke inbedding. In deze situatie lijkt een vormgeving van de besluitvorming volgens de lijnen van CTA, waarbij ontwikkeling en regulatie van technologie gelijk op gaan, een vruchtbare benadering. Bij de implementatie van CTA neemt het ontwikkelen van instrumenten van participatieve besluitvorming een belangrijke plaats in. Dit onderzoek richt zich, met betrekking tot besluitvorming rond genetische diagnostiek, op de relatieve merites van instrumenten die zich richten op confrontatie respectievelijk consensus. Daarbij staat de vraag centraal naar de samenhang tussen vorm en inhoud van verschillende participatieve instrumenten. Doel is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van instrumenten die heldere articulatie van standpunten inbedden in een constructieve atmosfeer.
Mogelijkheden voor duurzame energietechnologieen binnen een liberaliserende energiemarkt
Er zijn op dit moment een aantal veelbelovende innovatietrajecten op het terrein van duurzamere electriciteitsproductie en –consumptie. De liberalisering van de energiemarkt zoals die door EU regulering wordt gestimuleerd brengt een aantal van deze trajecten in gevaar. In het onderzoek wordt nagegaan welke factoren de innovatietrajecten kunnen steunen in een nieuwe, geliberaliseerde energiemarkt. Er zal met name aandacht zijn voor het netwerk van stakeholders en voor de implicaties voor innovatiebeleid.
De dynamiek van dematerisalisatie
De opkomst van ICT kan een bijdrage betekenen voor het energie- en materiaal efficiënter worden van de samenleving. Vooral beloftevol zijn nieuwe op ICT gebaseerde product-dienst combinaties waarin maatschappelijke functies worden vervuld met sterk gereduceerd materiaalgebruik. Er bestaat echter veel onduidelijkheid wat de werkelijke bijdrage aan duurzaamheid kan zijn van deze innovaties. In dit onderzoek wordt ten eerste het potentieel van ICT onderzocht voor de ‘dematerialisatie’ van de economie. Een aantal product-dienst systemen wordt onderzocht door modellering, forecasting en levenscyclus assessment. De tweede vraag betreft de dynamiek van innovatieprocessen gericht op dematerialisatie centraal. Met name wordt de opkomst van intermediaire actoren geanalyseerd die betrokken partijen, beloften en inzichten koppelen. Het onderzoek slaat een brug tussen het terrein van de innovatiewetenschap en van de industriële ecologie waarin materiaal- en energiestromen worden geanalyseerd en geoptimaliseerd.
Duurzaam mobiliteitsbeleid, activiteitenpatronen en innovatie in ICT
Mobiliteit is een afgeleide van activiteiten die mensen wensen uit te voeren op bepaalde locaties. Uitgangspunt in dit onderzoek is dat de eenheid van analyse niet de verplaatsing zelf betreft, maar de activiteit die deze verplaatsing genereert. Een van de consequenties van een dergelijke invalshoek is de vraag gesteld kan worden wat de rol van ICT is voor duurzame mobiliteit. ICT stelt mensen in staat activiteiten op een andere plaats uit te voeren of activiteiten te vervangen door andere activiteiten. In dit onderzoek staat centraal wat de gevolgen zijn van restrictief milieubeleid op verplaatsingsgedrag en wat het effect is van specifieke ICT-gebaseerde innovaties op de activiteiten die mensen kunnen uitvoeren en daarmee op het verplaatsingsgedrag. Op basis van een steekproef en simulaties worden de huidige activiteiten- en mobiliteitspatronen van verschillende groepen in kaart gebracht en geanalyseerd.
Emergente netwerken en vervagende grenzen tussen organisaties
Organisaties opereren in toenemende mate in netwerken, onder andere door nieuwe ICT opties. Er zijn nieuwe relaties met klanten, overheden en andere organisaties. Dit roept vragen op over de inrichting van de interne organisatie en over nieuwe strategische wegen. In de literatuur zijn een aantal conceptuele modellen beschikbaar die in een aantal cases vergeleken en aangevuld zullen worden.
De rol van kennisintermediairen in innovatiesystemen
Kennisintermediairen zijn organisaties die ten behoeve innovatieprocessen
in andere organisaties kennis produceren, selecteren en/of bewerken. In
innovatiesystemen vervullen kennisintermediairen in toenemende mate belangrijke
functies: verbinden, informeren, initieren, faciliteren. In het onderzoek
zullen drie landen (Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten) vergeleken
worden voor de periode 1945-2000. De landen verschillen op twee belangrijke
dimensies: de rol van de overheid in het innovatiesysteem en de institionele
flexibiliteit.
Naast onderzoek op hierboven beschreven thema’s worden een tweetal integrerende onderzoeksprojecten uitgevoerd.
Synthese van de theoretische implicaties van de vermaatschappelijking van innovatie
De uitkomsten en inzichten uit de verschillende projecten worden samengenomend. Dit integrerende project sluit aan op de tweede onderzoekslijn. Hierin concentreren wij ons met name op de interactie tussen systemen en processen, het management van het interface tussen organisaties en de systemen waarbinnen zij innoveren en de rol van intermediairen in deze innovatieprocessen. Op deze manier proberen we ook bij te dragen aan de ontwikkeling van de endogenisering van innovatieprocessen in de theorievorming van andere disciplines.
Beleidsimplicaties van de vermaatschappelijking van innovatie
In dit project, dat centraal staat in de derde onderzoekslijn, wordt
een synthese gemaakt van aspecten van besluitvormingsprocessen en instrumenten
zoals die uit de bovenbeschreven projecten naar voren komen. Nagegaan wordt
welke mogelijkheden dit verbeterd inzicht biedt voor de concepten, methoden
en technieken van actoren die bij innovatie en het management van innovatieprocessen
betrokken zijn. Daarbij gaat het zowel om inhoudelijke als om procesmatige
aspecten.
Binnen de universiteit Utrecht zijn de deelnemers in Het Copernicus
Instituut: Natuurwetenschap en Samenleving, Milieukunde en Omgevingsbeleid
en Milieukunde en Hydro-ecologie belangrijke partners. De eerste tijd zal
het accent liggen op het intensiveren en uitbreiden van de samenwerking
binnen het kader van ‘Copernicus’. Parallel hieraan zal nagegaan worden
in hoeverre samenwerking met ander Utrechtse partijen kan worden gerealiseerd,
in de eerste plaats binnen de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, zoals
het URU (Urban Research centre Utrecht). Het Centrum voor Beleid en Management,
de Utrechtse ‘Economen’ en de faculteit Sociale Wetenschappen doen zich
hierbij voor als min of meer natuurlijke partners. Daarnaast wordt nagegaan
in hoeverre de samenwerking met de bèta’s geïntensiveerd kan
worden.
Op dit moment is overleg over mogelijke samenwerking gaande met de Universiteit Twente (prof. Rip en prof van Rossum), MERIT (prof. Soete en dr. Windrum), de Universiteit van Amsterdam (dr. Leijdesdorff), de Vrije Universiteit van Amsterdam (prof. Tuininga en dr. Groenwegen), de Universiteit Maastricht (prof. Bijker), TNO-STB (ir. Hoedemaker), TNO-INRO (ir. Blom) en Dialogic (drs. Holland en drs. den Hertog).
Mogelijke toekomstige samenwerkingspartners zijn: Technische Universiteit Eindhoven (faculteit Technologie Management) en de Technische Universiteit Delft (faculteit Technische Bestuurskunde).
Internationaal zijn er vele contacten maar tot op dit moment (voorjaar 2000) nog weinig concrete samenwerkingsprojecten. Daarmee willen we wachten tot de disciplinegroep een wat steviger profiel heeft kunnen neerzetten. Potentiële internationale partners in Europa zijn onder meer: ISI-Fraunhofer Geselschaft (prof. Meyer-Kramer & dr. Kuhlmann), Centre de Sociologie d’Innovation, Ecole de Mines (prof. Callon & prof. Latour), Technopolis-VK en Nederland (dr. Guy & dr. Boekholt), VTT-Finland (dr. Lemola), PREST-VK (prof. Miles & prof. Georghiou) ITAS-Duitsland (prof. Grunwald), OST-Frankrijk (dr. Barré), VITO-Belgie (dr. Berloznik & prof. Vanlangehoven) en het IPTS- Spanje (dr. Fahrenkrog).
De disciplinegroep participeert in het Six Countries Program on Innovation.
Dit is een reeds 25 jaar bestaand netwerk waarin onderzoekers, beleidsmakers
en gebruikers elkaar twee keer per jaar tijdens een tweedaagse workshop
ontmoeten en discussiëren over de laatste stand van zaken betreffende
praktijk en theorie van innovatieprocessen. Een groot deel van de in het
voorafgaande gememoreerde groepen participeert met enige regelmaat in de
workshops van 6CP. Voor de disciplinegroep vormt dit netwerk een waardevolle
bron van internationale contacten.
De financiering van het onderzoek zal, zeker in de opbouwjaren,
voor een groot deel uit de eerste geldstroom komen. Parallel hieraan zal
vanaf het begin gepoogd worden 2e en 3e geldstroomfondsen
te genereren. Wat betreft de 2e geldstroom is in dit verband
vooral NWO van belang. Wat de derde geldstroom betreft zijn meerdere partijen
denkbaar waaronder TNO, de Europese Commissie, de ministeries van EZ, OCW,
BiZa, VWS, LNV, V&W en VROM, adviesraden als de AWT, SER , Commissie
Overleg Sectorraden, VROM-Raad en Raad voor de Waterstaat.
Arthur, B. (1988) ‘Competing technologies’ in: G. Dosi (eds) ‘Technical change and economic theory’ London, Pinter.
Barré, R. et al (1997) ‘Science in tomorrows Europe’, Economica International.
Bijker, W., T. Hughes & T. Pinch (eds) (1987) ‘The social constructiuon of technological systems. New directions in the sociology and history of technology’, MIT-Press, Cambridge MA.
Bongers, F. (2000) ‘Participatory policy analysis and group support systems’, dissertatie Katholieke Universiteit Brabant, nog te verschijnen.
Brouwer, H.J. (1999) 'Computer stelt economisch weinig voor', in: Volkskrant, 4 0ktober.
Dijk, J.W.A. van (1995), 'Beleidsinstrumenten in het technologiebeleid', in: H. Achterhuis, J. Geurts, A. Rip & R. Smits (eds), Technologie & Samenleving, cursusboek van de Open Universiteit, Heerlen.
Dosi, G. et al (1988) ‘Technical change and economic theory’, Pinter Publishers, London & New York.
Freeman, C. (1987), 'Technology policy and economic performance: lessons from Japan', Pinter Publishers Ltd., London.
Frissen, P. (1997) 'De virtuele staat: politiek, bestuur, technologie: een postmodern verhaal.’, Academic service, Schoonhoven.
Geurts, J. (1993) ‘Omkijken naar de toekomst’, lange termijn verkenningen in beleidsexercities’, oratie Katholieke Universiteit Brabant, Samson H.D. Tjeenk Willink.
Gibbons, M., C. Limoges, H. Nowotny, S. Schwartzman, P. Scott & M. Trow (1994) 'The new production of knowledge. The dynamics of science and research in contemporary societies', Sage Publications.
Glasbergen, P. et al (1998) ‘Co-operative environmental governance; public-private agreements as a policy strategy’, Kluwer Academic publishers.
Hagedoorn (1988) ‘Evolutionary and heterodox innovation analysis. A study of industrial and technological development in process control and information technology’, Proefschrift Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht.
Hertog, P. den & R. Smits (1997) ‘Gebruikersparticipatie in trajecten voor ontwikkeling van wetenschap en technologie’, in: P. Ester, J. Geurts & M. Vermeulen (red.) ‘De makers van de toekomst’, Tilburg University Press.
Hertog, P. den, R. Bilderbeek, G. Marklund & I. Miles (1998) 'Services in innovation: Knowledge Intensive Business services (KIBS) as co-producers of innovation’, SI4S synthesis paper no 3. Published by STEP, Oslo.
Jacobs J. (1998) 'Het kennisoffensief', Samson.
Kelly, K. (1998) 'New rules for the new economy', Viking Books US/Forth Estate UK
Kuhlmann, S. et al (1999) 'Enhancing Distributed Intelligence in Complex innovation Systems', report published within the framework of the Targetted Socio-Economic research Programme of the European Commission, ISI-FhG, Karlsruhe.
Lambooy, J. (1999) 'Economisch paradijs bestaat niet', in: Volkskrant, 27-09-99.
Lente, H. van (1993) ‘Promising technology. The dynamics of expectations in technological developments.’, Eburon, Delft. Dissertatie Universiteit Twente.
Martin, B. (1995) ‘Foresight in science and technology’, in: ‘Technology Analysis & Strategic management’, vol. 7, no 2.
Mayer, I (1997) 'Participatory policy analysis: debating technologies', dissertatie KUB, Tilburg University Press.
Ministerie van Economische Zaken (1999) 'Industrie- en dienstenbeleid', brief aan de Tweede Kamer 26 628, zitting 1998-1999, Staatsuitgeverij, Den Haag.
Nelson, R. & S. Winter (1977) ‘In search for a useful theory of inovation’, Research policy, 6.
Roelandt, T.P. den Hertog, J. van Sinderen & N. van den Hove (1999) Cluster analysis and cluster policy in the Netherlands.’, in: OECD ‘Boosting innovation’, Paris.
Rutten, P. (2000) ‘De toekomst van de verbeeldingsmachine – de culturele Industrie in de 21ste eeuw., Boekmancahier, no 1, jrg 2000.
Shapiro, C. & H. Varian (1999) 'Information Rules', Harvard Business Scool Press, Boston.
Shapley, D. & R. Roy (1985) 'Lost at the frontier: US science and technology policy adrift', ISI-Press, Philadelphia.
Smits R., & A. Leyten (1991) 'Technology Assessment: waakhond of speurhond? Naar een integraal technologiebeleid', Kerckebosch, Zeist, 1991.
Smits, R. (1994) 'Elk land krijgt de technologie die het verdient, maar lang altijd die welke het nodig heeft', oratie, Tilburg University Press.
Smits R., A. Leyten & P. den Hertog (1995) 'Technology assessment and technology policy in Europe: new concepts, new goals, new infrastructures.', in: Policy Sciences (28), 272-299.
Smits, R. & J. Geurts (1997) ‘Blauwdruk voor een beleidslaboratorium’, TNO-Apeldoorn, KUB-Tilburg.
Soete, L. (1999) ‘Infonomie, contouren van een nieuwe discipline’, rede uitgesproken bij de opening van het academisch jaar 1999-2000 aan de Universiteit Utrecht.
Snijders, H. (1997) 'Eendimensionale wetenschap. Bespiegelingen over bruggen tussen berekenen en beschouwen' , dissertatie, Uitgeverij CREON.
Ziman, J. (1987), ‘Science in a steady state. The research systems in transition’, SPSG concept paper No 1.